Een korf van bamboe en palmblad.
  • korf
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘mand’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord korf korven
verkleinwoord korfje korfjes

de korfm

  1. een mand van vlechtwerk
    • Tegenwoordig is de korf van het korfbalspel van plastic. 
vervoeging van
kerven

korf

  1. enkelvoud verleden tijd van kerven
    • Ik korf. 
    • Jij korf. 
    • Hij, zij, het korf. 
vervoeging van
korven

korf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korven
    • Ik korf. 
  2. gebiedende wijs van korven
    • Korf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korven
    • Korf je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]