• teil
  • In de betekenis van ‘bak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
  • Uit het Middelnederlands tegel(e) en door palatalisering van de -g- ontstond -ei- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord teil teilen
verkleinwoord teiltje teiltjes

de teilv / m

  1. brede waterdichte bak
    • Hij maakte een teil met sop om zijn motor schoon te maken. 
    • Kent u ze nog, de lavetten van de beroemde Baarnse Ocrietfabriek? Het was een technische innovatie van de bovenste plank. Tot de komst van deze okerkleurige ronde granito badkuipjes, die voorzien van een kunststof schoep ook in staat waren om de was te draaien, bestond het doen van de was uit een zinken teil, ketels heet water, een geribbeld wasbord, een hard stuk Sunlight zeep en vooral veel tijd. U [3] 
94 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]