knuse
- knu·se
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord knosa
Naar frequentie | 2049 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | knuse |
tegenwoordige tijd | knuser |
verleden tijd | knuste |
voltooid deelwoord |
knust |
onvoltooid deelwoord |
knusende |
lijdende vorm | knuses |
gebiedende wijs | knus |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
knuse
- overgankelijk stukslaan, vermorzelen (bijvoorbeeld een glas, een schotel, een vaas, porselein)
- overgankelijk fijnmalen, kleinmaken, verbrijzelen , vergruizen (bijvoorbeeld een pepperkorrel of stenen)
- overgankelijk vernielen, kapotmaken, ruïneren
- overgankelijk, (figuurlijk) verpletteren (om oordeel of kritiek)
- overgankelijk, (figuurlijk) breken
- «Han knuste mange pikehjerter.»
- Hij brak veel meisjesharten.
- «Han knuste mange pikehjerter.»
- overgankelijk neerslaan (een opstand)
- «Politiet knuste opprøret.»
- De politie won over de opstand.
- «Politiet knuste opprøret.»
- overgankelijk overwinnen, verslaan (een tegenstander)
- overgankelijk, (sport) kloppen, verpletteren, verslaan
- «Portugal knuste VM-vinner Spania og vant 4-0 i onsdagens landskamp.»
- Portugal verpletterde de wereldkampioenschapwinnaar Spanje en won 4-0 in de landenwedstrijd van woensdag.
- «Portugal knuste VM-vinner Spania og vant 4-0 i onsdagens landskamp.»
- onovergankelijk, (informeel) stukbreken
- knu·se
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord knosa.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | knuse knusa |
tegenwoordige tijd | knuser |
verleden tijd | knuste |
voltooid deelwoord |
knust |
onvoltooid deelwoord |
knusande |
lijdende vorm | knusast |
gebiedende wijs | knus |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
knuse
- overgankelijk stukslaan, vermorzelen (bijvoorbeeld een glas, een schotel, een vaas, porselein)
- overgankelijk fijnmalen, kleinmaken, verbrijzelen , vergruizen (bijvoorbeeld een pepperkorrel of stenen)
- overgankelijk vernielen, kapotmaken, ruïneren
- overgankelijk, (figuurlijk) verpletteren (om oordeel of kritiek)
- overgankelijk, (figuurlijk) breken
- overgankelijk neerslaan (een opstand)
- overgankelijk overwinnen, verslaan (een tegenstander)
- overgankelijk, (sport) kloppen, verpletteren, verslaan
- onovergankelijk, (informeel) stukbreken