klemme
![]() |
- klem·me
Naar frequentie | 5365 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | klemme |
tegenwoordige tijd | klemmer |
verleden tijd | klemte |
voltooid deelwoord |
klemt |
onvoltooid deelwoord |
klemmende |
lijdende vorm | klemmes |
gebiedende wijs | klemm |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
klemme
- overgankelijk drukken, duwen, klemmen, knellen, persen, samenpersen
- overgankelijk beklemmen, drukken
- [1]: klemme en i neven
iemand met een handdruk begroeten
- [1]: skoen klemmer
de schoen wringt
- [1]: kysse og klemme
knuffelen
- klem·me
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | klemme klemma |
tegenwoordige tijd | klemmer |
verleden tijd | klemde |
voltooid deelwoord |
klemt |
onvoltooid deelwoord |
klemmande |
lijdende vorm | klemmast |
gebiedende wijs | klemm |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
klemme
- overgankelijk drukken, duwen, klemmen, knellen, persen, samenpersen
- overgankelijk beklemmen, drukken
- overgankelijk beperken
- [2]: tyngje
- [1]: skoen klemmer
de schoen wringt
- [1]: kysse og klemme
knuffelen