• kip·pen·vel
enkelvoud meervoud
naamwoord kippenvel -
verkleinwoord - -

het kippenvelo

  1. het verschijnsel waarbij als gevolg van kou, afgrijzen of schrik de huid er uit ziet als die van een geplukte kip
    • Heb je nu al kippenvel? 
     Het was hoogzomer en ik liep tot mijn oksels door het hoge gras, strekte mijn armen uit en liet mijn vingers over de grassprieten glijden. Het veroorzaakte rillingen over mijn rug en kippenvel op mijn armen.[3]
     Toen ik me vooroverboog om mijn ene natte kous uit te trekken, werd de stilte in de ruimte verbroken door een diepe zucht, alsof er een steen in een vijver werd geworpen. Ik bevroor in mijn bewegingen en kreeg kippenvel op mijn armen.[4]
  2. (psychologie) een dusdanige positieve sensatie dat men kippenvel krijgt (van schoonheid, geluk etc.) en die het leven de moeite waard maken
    • Dertig procent van de Nederlanders blijkt wekelijks kippenvel te hebben, en nog eens dertig procent maandelijks 
  • Kippenvel krijgen
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. kippenvel op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be