kart
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kart | karts |
verkleinwoord | kartje | kartjes |
Zelfstandig naamwoord
de kart m
- (sport) klein vierwielig eenzitsvoertuig zonder carrosserie gemaakt voor gebruik op een racebaan
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
karren |
kart
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
- Jij kart.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van karren
- Hij kart.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van karren
- Kart!
vervoeging van |
---|
karten |
kart
Gangbaarheid
- Het woord kart staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kart" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ kart op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kart" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Cimbrisch
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Middelhoogduitse karte
Zelfstandig naamwoord
kart
Afgeleide begrippen
Duits
Uitspraak
- IPA: /kaʁt/
Woordafbreking
- kart
Werkwoord
kart
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van karten
Synoniemen
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /kart/
Woordafbreking
- kart
Zelfstandig naamwoord
kart
Synoniemen
West-Vlaams
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van het Franse quart
Zelfstandig naamwoord
kart
- kwart; een vierde deel
- (tijdrekening)(eenheid) kwartier; een kwart uur