karren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van karren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		karren			te karren
	toekomend		zullen karren			te zullen karren
voltooid	tegenwoordig		hebben gekard			te hebben gekard
	toekomend		gekard zullen hebben			gekard te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	karrend		gekard			ev. kar	mv. verouderd kart	karre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kar	kart	kart	kart	kart	karren	karren	karren
verleden (o.v.t.)	karde	karde	karde	karde	karde	karden	karden	karden
toekomend (o.t.t.t.)	zal karren	zult/zal karren	zult/zal karren	zult karren	zal karren	zullen karren	zullen karren	zullen karren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou karren	zou karren	zou(dt) karren	zoudt karren	zou karren	zouden karren	zouden karren	zouden karren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gekard	hebt gekard	hebt/heeft gekard	hebt gekard	heeft gekard	hebben gekard	hebben gekard	hebben gekard
verleden (v.v.t.)	had gekard	had gekard	had gekard	hadt gekard	had gekard	hadden gekard	hadden gekard	hadden gekard
toekomend (v.t.t.t.)	zal gekard hebben	zal/zult gekard hebben	zult/zal gekard hebben	zult gekard hebben	zal gekard hebben	zullen gekard hebben	zullen gekard hebben	zullen gekard hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gekard hebben	zou gekard hebben	zou/zoudt gekard hebben	zoudt gekard hebben	zou gekard hebben	zouden gekard hebben	zouden gekard hebben	zouden gekard hebben