karet
- ka·ret
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | karet | karetten |
verkleinwoord |
het karet o
- rubber, elastiek
- Maar in het begin wist je niet dat karet géén Nederlands woord was en senter ook niet (elastiek en zaklantaarn). „Dat zeggen we hier niet, Hans.” Nog voel ik de verontwaardiging toen de juf me corrigeerde. [3]
- schildpad (zowel het dier als stof waarmee siervoorwerpen zijn bekleed of van zijn gemaakt)
- Het gaat om twee vogelsoorten, de socotra-aalscholver en de kroeskop-pelikaan, twee soorten zeeschildpadden, de karet- en de soepschildpad, en ten slotte de dugong, een drie meter grote zeekoe, waarvan het verspreidingsgebied zich uitstrekt van de Oostafrikaanse kust tot aan de Filippijnen. [4]
- licht karretje
- Het woord karet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "karet" herkend door:
26 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ karet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hans Moll 13 januari 2010
- ↑ NRC F. G. de Ruiter 8 februari 1991
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ka·ret
- Afkomstig van Duits: verouderd Karrete zn ("oude koets", slecht rijtuig") ← verkleinvorm van Latijn: carrus zn ("kar", "wagen")
Naar frequentie | 27204 |
---|
karet
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kare
har karet
- voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kare
karet
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van kare
karet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van kar
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | karet | kareten | kareter | karetene |
genitief | karets | karetens | kareters | karetenes |
karet, m
- (verkeer) een grote, gesloten door paarden getrokken galakoets met vier wielen
- ka·ret
- Afkomstig van Duits: verouderd Karrete zn ("oude koets", slecht rijtuig") ← verkleinvorm van Latijn: carrus zn ("kar", "wagen")
karet
- nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van kar
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | karet | kareten | karetar | karetane |
karet, m
- (verkeer) een grote, gesloten door paarden getrokken galakoets met vier wielen
- IPA: /karɛt/
- ka·ret
karet