kalmeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kalmeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kalmeren | te kalmeren | ||||||||
toekomend | zullen kalmeren | te zullen kalmeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gekalmeerd | te hebben[1]/zijn[2] gekalmeerd | ||||||||
toekomend | gekalmeerd zullen hebben[1]/zijn[2] | gekalmeerd te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kalmerend | gekalmeerd | ev. kalmeer |
mv. verouderd kalmeert |
kalmere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kalmeer | kalmeert | kalmeert | kalmeert | kalmeert | kalmeren | kalmeren | kalmeren | |||
verleden (o.v.t.) | kalmeerde | kalmeerde | kalmeerde | kalmeerde | kalmeerde | kalmeerden | kalmeerden | kalmeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kalmeren | zult/zal kalmeren | zult/zal kalmeren | zult kalmeren | zal kalmeren | zullen kalmeren | zullen kalmeren | zullen kalmeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kalmeren | zou kalmeren | zou(dt) kalmeren | zoudt kalmeren | zou kalmeren | zouden kalmeren | zouden kalmeren | zouden kalmeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gekalmeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekalmeerd | er is gekalmeerd | |||||||||
verleden | er werd gekalmeerd | er was gekalmeerd | |||||||||
toekomend | er zal gekalmeerd worden | er zal gekalmeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekalmeerd worden | er zou gekalmeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gekalmeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekalmeerd worden | gekalmeerd te worden | ||||||||
toekomend | gekalmeerd zullen worden | gekalmeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekalmeerd zijn | gekalmeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gekalmeerd zullen zijn | gekalmeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekalmeerd | wordt gekalmeerd | wordt gekalmeerd | wordt gekalmeerd | wordt gekalmeerd | worden gekalmeerd | worden gekalmeerd | worden gekalmeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekalmeerd | werd gekalmeerd | werd gekalmeerd | werdt gekalmeerd | werd gekalmeerd | werden gekalmeerd | werden gekalmeerd | werden gekalmeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekalmeerd worden | zult gekalmeerd worden | zult gekalmeerd worden | zult gekalmeerd worden | zal gekalmeerd worden | zullen gekalmeerd worden | zullen gekalmeerd worden | zullen gekalmeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekalmeerd worden | zou gekalmeerd worden | zou/zoudt gekalmeerd worden | zoudt gekalmeerd worden | zou gekalmeerd worden | zouden gekalmeerd worden | zouden gekalmeerd worden | zouden gekalmeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekalmeerd | bent gekalmeerd | bent/is gekalmeerd | zijt gekalmeerd | is gekalmeerd | zijn gekalmeerd | zijn gekalmeerd | zijn gekalmeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gekalmeerd | was gekalmeerd | was gekalmeerd | waart gekalmeerd | was gekalmeerd | waren gekalmeerd | waren gekalmeerd | waren gekalmeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekalmeerd zijn | zult gekalmeerd zijn | zult gekalmeerd zijn | zult gekalmeerd zijn | zal gekalmeerd zijn | zullen gekalmeerd zijn | zullen gekalmeerd zijn | zullen gekalmeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekalmeerd zijn | zou gekalmeerd zijn | zou/zoudt gekalmeerd zijn | zoudt gekalmeerd zijn | zou gekalmeerd zijn | zouden gekalmeerd zijn | zouden gekalmeerd zijn | zouden gekalmeerd zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich kalmeren | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | kalmeer me | wij, we | kalmeren ons | ik | kalmeerde me | wij, we | kalmeerden ons | ik | zal me kalmeren | wij, we | zullen ons kalmeren |
2 | jij, je | kalmeert je | jullie | kalmeren je | jij, je | kalmeerde je | jullie | kalmeerden je | jij, je | zal, zult je kalmeren | jullie | zullen je kalmeren |
u | kalmeert zich/u | u | kalmeert zich/u | u | kalmeerde zich/u | u | kalmeerde zich/u | u | zult zich/u kalmeren | u | zult zich/u kalmeren | |
gij, ge | kalmeert u | gij, ge, gijlieden |
kalmeert u | gij, ge | kalmeerde u | gij, ge, gijlieden |
kalmeerde u | gij, ge | zult u kalmeren | gij, ge gijlieden |
zult u kalmeren | |
3 | hij, zij, het | kalmeert zich | zij, ze | kalmeren zich | hij, zij, het | kalmeerde zich | zij, ze | kalmeerden zich | hij, zij, het | zal zich kalmeren | zij, ze | zullen zich kalmeren |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich kalmerend | zich gekalmeerd hebben | kalmeer u/je , kalmeert je | kalmere zich |