• kalfs·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord kalfskop kalfskoppen
verkleinwoord

de kalfskopm

  1. het hoofd van een kalf, vlees dat komt van het hoofd van een kalf
    • De Breton, die al jaren oog en oor van zijn krant in Parijs is, beschrijft hoe Jacques Chirac al vóór zijn ambtsaanvaarding Helmut Kohl op zijn zenuwen werkte. De kanselier had in '95 liever Jacques Delors of Edouard Balladur naar het Elysée zien verhuizen. Toen Chirac direct na zijn ambtsaanvaarding zijn meest gaullistische gezicht trok en zonder ruggespraak met de eerste bondgenoot de hervatting van de Franse kernproeven aankondigde, zat Kohl op de kast. Toen Chirac een half jaar later de Franse krijgsmacht eigenhandig halveerde, had ie de vorige avond gebeld, maar niet overlegd. Geen kalfskop met zuurkool en Elzasser pils heeft Kohl weer helemaal van de kast kunnen krijgen. [3] 
  2. (figuurlijk) een dom persoon
    • Maar het kan nog joodser. Een zestienjarige zoon van deze Mirjam, een kalfskop die tot dusver Abraham en Mozes nog niet uit elkaar kon houden, zegt ineens op zoek te zijn naar 'jiddischkeit'. Zijn moeder staat paf, waar haalt hij het vandaan, maar het blijkt ernst. Hij gaat naar een vrome school in Antwerpen, meldt zich aan bij een chassidische sekte in New York en zegt dat hij pas weer thuiskomt als het huishouden naar zijn eisen wordt veranderd. Mirjam twijfelt. Ze is kwaad over zijn opgeblazen toontje, maar ook bang hem te verliezen en zelfs heimelijk een beetje trots dat hij een doel in zijn bestaan gevonden heeft en hard studeert. [4] 
    • Kalfskop, die een vrouw niet van een man weet te onderscheiden!. 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. kalfskop op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Marc Chavannes 2 mei 1998
  4. NRC Hans Goedkoop 29 november 1996
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be