inbraak
- in·braak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inbraak | inbraken |
verkleinwoord | inbraakje | inbraakjes |
de inbraak m
- het zich, met geweld, onbevoegd toegang verschaffen tot een gebouw
- Het aantal inbraken in deze wijk is erg hoog.
- inbraakaantrekkelijk, inbraakalarm, inbraakbeveiliging, inbraakgolf, inbraakpoging, inbraakpreventie, inbraakvrij, inbraakwerend
1. het inbreken
- Het woord inbraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inbraak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be