inbraakpoging
  • in·braak·po·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord inbraakpoging inbraakpogingen
verkleinwoord

de inbraakpogingv

  1. het proberen om illegaal een gebouw of een object open te breken om dit binnen te gaan
     Het fijne puin lag in een keurige strook op de tegelvloer, als bijeengeveegd. Eerder een inbraakpoging zou dat dan moeten zijn geweest. Vanuit de gang de cel in.[1]
     Of Omar L. ook iets wist van de inbraakpoging in Zutphen is nog onduidelijk. Een brandend busje reed vanmorgen tegen de entree van de gevangenis in Zutphen. Na een achtervolging kon de politie vier verdachten oppakken. Ook ditmaal gebruikten agenten hun wapen, maar dan voor een waarschuwingsschot. En net als bij A. is uiteindelijk niemand ontsnapt uit de gevangenis.[2]
  1. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  2.   Weblink bron “Wie probeert te ontsnappen eindigt in Vught: Omar L. gaat Benaouf A. achterna” (19-01-2020), NOS