inbreken
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
inbreken | inberekend |
inbraak | ingebroken |
- in·bre·ken
- samenstelling van in bw en breken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inbreken |
brak in |
ingebroken |
klasse 4 | volledig |
inbreken
- inergatief zich met geweld een toegang verschaffen
- Er werd ingebroken en de inbrekers namen een tas mee waar toevallig mijn paspoort in zat.
1. zich met geweld een toegang verschaffen
- Het woord inbreken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inbreken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be