• Samenstelling van het Zweedse bijwoord in en het Zweedse zelfstandige naamwoord brott, dat van het Zweedse werkwoord bryte komt
Naar frequentie 3641
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   inbrott     inbrottet     inbrott     inbrotten  
genitief   inbrotts     inbrottets     inbrotts     inbrottens  

inbrott, o

  1. (juridisch) inbraak
    «Polisen utgår från att samtliga inbrott har begåtts av samma man.»
    De politie gaat ervan uit dat alle inbraken zijn gepleegd door dezelfde man.
  2. inval (het invallen van de nacht)
  3. instorting (koersendaling op de beurs)
  • [2]: dagens inbrott
dageraad

inbrott

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van inbrott