hoepel
- hoe·pel
- In de betekenis van ‘band om vaatwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1728 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoepel | hoepels |
verkleinwoord | hoepeltje | hoepeltjes |
de hoepel m
- een ringvormige metalen band, met name om de duigen van een vat bijeen te houden
- iedere ringvormige band in de vorm van [1]
- (speelgoed) een ringvormig voorwerp gebruikt door kinderen om rond hun middel rond te draaien
- een ringvormige rand vastgemaakt aan het wiel van een rolstoel waarmee de gebruiker de rolstoel kan voortbewegen
- [3] hoelahoep
- Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
1. Onderdeel van een vat
4. Onderdeel van een rolstoel
vervoeging van |
---|
hoepelen |
hoepel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoepelen
- Ik hoepel.
- gebiedende wijs van hoepelen
- Hoepel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoepelen
- Hoepel je?
- Het woord hoepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoepel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hoepel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoepel | hoepels |
hoepel