• hoe·la·hoe·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hoelahoepen
hoelahoepte
gehoelahoept
zwak -t volledig

hoelahoepen

  1. (speelgoed) het spelen met een hoepel door deze rond de middel rond te draaien
     Een gezin uit Engeland stal mijn hart toen het jongste dochtertje de hele tijd met mij wilde hoelahoepen.[1]

de hoelahoepenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hoelahoep
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers