• hoe·la·hoep
enkelvoud meervoud
naamwoord hoelahoep hoelahoepen
hoelahoeps
verkleinwoord hoelahoepje hoelahoepjes

de hoelahoepm

  1. (speelgoed) een ringvormig voorwerp gebruikt door kinderen om rond hun middel rond te draaien
    • De kinderen speelden met de hoelahoep en hadden veel plezier. 
vervoeging van
hoelahoepen

hoelahoep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoelahoepen
    • Ik hoelahoep. 
  2. gebiedende wijs van hoelahoepen
    • Hoelahoep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hoelahoepen
    • Hoelahoep je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]