hoepelen
- hoe·pe·len
- In de betekenis van ‘met een hoepel spelen’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
- Afgeleid van hoepel met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hoepelen |
hoepelde |
gehoepeld |
zwak -d | volledig |
hoepelen
- (speelgoed) het spelen met een hoepel door deze rond de middel rond te draaien
- Het woord hoepelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoepelen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hoepelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be