hoeder
- hoe·der
- Naamwoord van handeling van hoeden met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoeder | hoeders |
verkleinwoord |
de hoeder m
- iemand die ergens over waakt zodat het niet verloren gaat
- Hij de hoeder van de de oude tradities die verloren dreigen te gaan.
- iemand die zorgt voor de dieren
- De schapenhoeder zorgde samen met zijn hond voor de kudde.
- [1] beschermer, bewaarder
- [2] herder, oppasser, geleider
- Het woord hoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoeder" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be