oppasser
- op·pas·ser
- Naamwoord van handeling van oppassen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oppasser | oppassers |
verkleinwoord | oppassertje | oppassertjes |
de oppasser m
- iemand die oppast waar enig toezicht nodig is
- (beroep) een werknemer van een dierentuin die dieren verzorgt
- De struisvogel stond de krant van de oppasser mee te lezen.
- Het woord oppasser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oppasser" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be