• gei·ten·hoe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord geitenhoeder geitenhoeders
verkleinwoord geitenhoedertje geitenhoedertjes

de geitenhoederm

  1. (beroep) herder die zorgt voor geiten
     Yadaiah is geitenhoeder en trekt vaak dagenlang rond met zijn kudde. Daarbij gaat hij ook naar een naburige deelstaat, waar de mensen een andere taal spreken. "Aan het eind van de dag zijn mijn kleren en mijn gezicht vies. Mensen die mij niet kennen zouden me verdacht kunnen vinden."[2]
     En dit aapje vond een nieuwe familie, bij een kudde geiten. Een geitenhoeder zag opeens een aap op de rug van een van zijn geiten zitten in Tonggu, China. "De dieren zijn onafscheidelijk", vertelt de hoeder. "Als de geiten overdag gaan lopen, gaat hij mee en 's avonds slaapt hij bij ze", gaat hij verder. "Een van de geiten is echt zijn nieuwe moeder geworden."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Aletta André
    “WhatsApp is in India onderdeel van een levensgevaarlijke cocktail” (Zaterdag 14 juli 2018, 15:44), NOS
  3.   Weblink bron “Moe van al het slechte nieuws? Hier de mooie dingen van 2016” (Woensdag 28 december 2016, 11:02), NOS