• ge·lei·der
enkelvoud meervoud
naamwoord geleider geleiders
verkleinwoord geleidertje geleidertjes

de geleiderm

  1. (natuurkunde) (elektrotechniek) materiaal met een naar verhouding hoog aantal beweeglijke ladingsdragers, waardoor het een elektrische stroom makkelijk doorlaat
    • Metalen, maar ook zoutoplossingen zijn goede geleiders, zij het om verschillende redenen. 
  2. (natuurkunde) materiaal dat iets anders doorlaat dan elektriciteit, zoals warmte of geluid, warmtegeleider
    • De dokter smeerde wat gelei op haar buik als geleider voor de ultrasone trillingen. 
  3. (techniek) elk van de delen van instrumenten die dienen om een ander deel in zijn beweging te geleiden
  4. persoon die wat geleidt
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be