geleider
- ge·lei·der
- Naamwoord van handeling van geleiden met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geleider | geleiders |
verkleinwoord | geleidertje | geleidertjes |
de geleider m
- (natuurkunde) (elektrotechniek) materiaal met een naar verhouding hoog aantal beweeglijke ladingsdragers, waardoor het een elektrische stroom makkelijk doorlaat
- Metalen, maar ook zoutoplossingen zijn goede geleiders, zij het om verschillende redenen.
- (natuurkunde) materiaal dat iets anders doorlaat dan elektriciteit, zoals warmte of geluid, warmtegeleider
- De dokter smeerde wat gelei op haar buik als geleider voor de ultrasone trillingen.
- (techniek) elk van de delen van instrumenten die dienen om een ander deel in zijn beweging te geleiden
- persoon die wat geleidt
|
|
|
|
1. elektrische stroomgeleider
2. warmtegeleider
- Het woord geleider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geleider" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be