Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • warm·te·ge·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord warmtegeleider warmtegeleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de warmtegeleiderm

  1. (natuurkunde) stof of apparaat dat warmte van de ene naar de andere plaats kan laten stromen
     Vooral verse sneeuw is bovendien een slechte warmtegeleider, waardoor het ondergesneeuwde ijs nauwelijks warmte verliest en bevriezing wordt tegengegaan.[2]
     En zo geschiedde: Siebe, Dagmar en Linda knutselden in het technieklokaal een stoel en maakten van vier koperen buizen een warmtegeleider. Het uiteindelijke ontwerp presenteerden zij op de Milieuolympiade in Utrecht. En met succes: de scholieren werden vierde en sleepten bovendien de publieksprijs (250 euro) in de wacht.[3]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “IJsaangroei en ijsdikte” (02-02-2012), NOS
  3.   Weblink bron “'De school verwarmen met je zitvlak'” (08-07-2011), Tubantia