bewaarder
- be·waar·der
- Naamwoord van handeling van bewaren met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewaarder | bewaarders |
verkleinwoord | bewaardertje | bewaardertjes |
de bewaarder m
- een persoon die niets kan weggooien
- Mijn moeder is een echte bewaarder.
- (beroep) een persoon die ervoor zorgt dat gevangenen niet kunnen ontsnappen
- De bewaarder zorgde ervoor dat het slot goed vast zat.
- beschermer, hoeder
- Jij bent de bewaarder en de bezitter van de letters in het kistje. [1]
- mannelijke vorm van bewaarster
- engelbewaarder, gevangenbewaarder, grootzegelbewaarder, huisbewaarder, hypotheekbewaarder, kamerbewaarder, ordebewaarder, schatbewaarder, zegelbewaarder
2. een persoon die ervoor zorgt dat gevangenen niet kunnen ontsnappen
- Het woord bewaarder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewaarder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be