ordebewaarder
- or·de·be·waar·der
- samenstelling van orde zn en bewaarder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ordebewaarder | ordebewaarders |
verkleinwoord |
de ordebewaarder m
- (beroep) iemand die belast is met het handhaven van de rust
- ▸ Araktsjejev was een trouwe ordebewaarder en de lijfwacht van de tsaar; Bennigsen was een landeigenaar uit het gouvernement Wilna, die de honneurs van het gebied leek waar te nemen maar in feite een goede generaal was, nuttig als adviseur en altijd bereid om Barclay te vervangen.[1]
- ▸ Collega-prins Gijs de Vijftiende uit ’t Malse Arckeldurp (Ammerzoden) wil zich er niet over uitlaten en verwijst door naar een adjudant-ordebewaarder. Hij vindt het vooral een hypothetisch probleem. "De meeste mensen bij ons vieren gewoon netjes carnaval en dat is niet provocerend. In de optocht nemen ze vooral mensen uit het dorp op de hak. En ik weet veel hier in Ammerzoden, maar voor zover ik weet, woont de profeet Mohammed niet bij ons in het dorp."[2]
- Het woord ordebewaarder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1