suppoost
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sup·poost
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zaalwachter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | suppoost | suppoosten |
verkleinwoord | suppoostje | suppoostjes |
Zelfstandig naamwoord
de suppoost m
- (beroep) iemand die toezicht houdt in bijv. een museum of stadion
- Een suppoost verordonneerde, nadat ze een kaartje hadden gekocht, dat ze de trap af moesten lopen.
- Ze was niet veeleisend wat betreft hun kwaliteit of herkomst. Ze had foto's van Clemenceau, Maurras, Poincaré, Jaurès, Joffre, Briand... Sinds ze haar man had verloren, die het bevel voerde over een groep geüniformeerde suppoosten in het Musée du Louvre, bezorgden grote mannen haar heftige sensaties. [2]
Verwante begrippen
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord suppoost staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "suppoost" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "suppoost" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be