• hoř·ký

hořký

  1. (voeding) bitter; ter omschrijving van een vaak als onaangenaam ervaren smaak niet zout zuur of zoet
    «Mandle jsou hořké nebo sladké.»
    Mandelen zijn bitter of zoet.
  2. bitter; van teleurstelling blijk gevend waardoor ook boos
    «Život nepřináší jen potěšení, ale připraví nejedno hořké zklamání.»
    Het leven brengt niet alleen vreugde, maar ook bittere teleurstellingen.


  1. svíravý, trpký
  2. bolestný, truchlivý
  1. kyselý, sladký, slaný
  2. -