• hin·de
  • In de betekenis van ‘wijfje van hert’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 822 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hinde hinden
hindes
verkleinwoord hindetje hindetjes

de hindev

  1. (evenhoevigen) een vrouwelijk hert
    • De hinde heeft, in tegenstelling tot het mannetjeshert, geen gewei. 
93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]