• hik
enkelvoud meervoud
naamwoord hik hikken
verkleinwoord hikje hikjes

de hikm

  1. (medisch) een periodiek optredende, spontane, onwillekeurige samentrekking van het middenrif tijdens inademing, gevolgd door het plots sluiten van het strotklepje, wat een kenmerkend geluid veroorzaakt
vervoeging van
hikken

hik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
    • Ik hik. 
  2. gebiedende wijs van hikken
    • Hik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hikken
    • Hik je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


hik

  1. (medisch) hik.