hikken
- hik·ken
- In de betekenis van ‘de hik hebben’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- Klanknabootsing
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hikken |
hikte |
gehikt |
zwak -t | volledig |
hikken
- inergatief een kort geluid voortbrengen door een onwillekeurige samentrekking van het middenrif
- Hij hikte nog een paar keer, maar gelukkig ging het over.
de hikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hik
- Het woord hikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- hik·ken
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
hikken
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van hikke
- hik·ken
Naar frequentie | 61540 |
---|
hikken
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hikk
hikken
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hikke
- hik·ken
hikken
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hikk
hikken
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van hikke