hikka

  1. (medisch) hik


  • hik·ka
Naar frequentie zeldzaam

hikka

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke

har hikka

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke

hikka

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van hikke

hikka

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van hikk


  • hik·ka

hikka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast hikke, zie aldaar

hikka

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikka

har hikka

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikka

hikka

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hikka

hikka

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van hikka

hikka

  1. zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke

har hikka

  1. zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke

hikka

  1. zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hikke

hikka

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van hikke

hikka

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van hikk