hikka
hikka
- hik·ka
Naar frequentie | zeldzaam |
---|
hikka
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke
har hikka
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke
hikka
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord van hikke
hikka
- nominatief bepaald onzijdig meervoud van hikk
- hik·ka
hikka
- onbepaalde wijs, tweede vorm naast hikke, zie aldaar
hikka
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikka
har hikka
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikka
hikka
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hikka
hikka
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van hikka
hikka
- zwakke verbuiging verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke
har hikka
- zwakke verbuiging voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van hikke
hikka
- zwakke verbuiging voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van hikke
hikka
- zwakke verbuiging gebiedende wijs van hikke
hikka
- nominatief bepaald onzijdig meervoud van hikk