gordijn
- gor·dijn
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorhangsel’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Van het Middelnederlandse gardîne, wat via het Oudfranse curtine is afgeleid het Laatlatijnse cortina.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gordijn | gordijnen |
verkleinwoord | gordijntje | gordijntjes |
het gordijn o
- een doek ter afdekking van bijvoorbeeld een raam
- Door 's avonds het gordijn te sluiten komt het licht van de straatlantaarns niet naar binnen.
- ▸ Ik verlangde enorm naar de veiligheid van een eigen hotelkamer, waar ik kon bijkomen met de gordijnen dicht en ontspannen in een schoon bed.[2]
- (verouderd) voorhang
- (verouderd) voorhangsel
- douchegordijn, glasgordijn, gordijnkoord, gordijnlat, gordijnrail, gordijnring, gordijnroe, gordijnroede, gordijnstof
1. doek ter afdekking
- Het woord gordijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gordijn" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gordijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be