Nederlands

 
douchegordijn
Uitspraak
Woordafbreking
  • dou·che·gor·dijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord douchegordijn douchegordijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het douchegordijno

  1. een waterdicht gordijn van kunststof dat gebruikt kan worden bij het nemen van een douche als de doucheruimte niet in een douchecabine zit en is afgesloten met een deur, om de naastgelegen vloer niet te nat te laten worden
     De moeder van 11 kinderen had pas op latere leeftijd het wandelen ontdekt. Toen ze eenmaal ging lopen was ze al grootmoeder van 23 kleinkinderen. Ze droeg een oud douchegordijn over haar schouder met al haar bezittingen erin. Het douchegordijn fungeerde tevens als tent en regenponcho.[2]
     Op de bovenverdieping is het niet heel anders. Hildegards kast hangt vol kledingstukken in verschillende tinten roze. “Ik hoef nooit lang na te denken wat ik aan trek. Alles heeft toch dezelfde kleur,” lacht ze. Ook het douchegordijn, de wasmand en de handdoeken zijn allemaal roze. Alleen de wc-bril is niet roze, dat mocht niet van haar zoon. “Dan zou hij bij de buurvrouw naar de wc gaan,” vertelt ze schaterlachend. Nu hij het huis uit is staat de bril hoog op haar prioriteitenlijstje.[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Van knoflookpers tot ondergoed: deze vrouw uit Enschede heeft álles in roze” (12-08-2016), Tubantia