golfen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van golfen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		golfen			te golfen
	toekomend		zullen golfen			te zullen golfen
voltooid	tegenwoordig		hebben gegolft/ gegolfd			te hebben gegolft/ gegolfd
	toekomend		gegolft/ gegolfd zullen hebben			gegolft/ gegolfd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	golfend		gegolft/ gegolfd			ev. golf	mv. verouderd golft	golfe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	golf	golft	golft	golft	golft	golfen	golfen	golfen
verleden (o.v.t.)	golfte/ golfde	golfte/ golfde	golfte/ golfde	golfte/ golfde	golfte/ golfde	golften/ golfden	golften/ golfden	golften/ golfden
toekomend (o.t.t.t.)	zal golfen	zult/zal golfen	zult/zal golfen	zult golfen	zal golfen	zullen golfen	zullen golfen	zullen golfen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou golfen	zou golfen	zou(dt) golfen	zoudt golfen	zou golfen	zouden golfen	zouden golfen	zouden golfen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gegolft/ gegolfd	hebt gegolft/ gegolfd	hebt/heeft gegolft/ gegolfd	hebt gegolft/ gegolfd	heeft gegolft/ gegolfd	hebben gegolft/ gegolfd	hebben gegolft/ gegolfd	hebben gegolft/ gegolfd
verleden (v.v.t.)	had gegolft/ gegolfd	had gegolft/ gegolfd	had gegolft/ gegolfd	hadt gegolft/ gegolfd	had gegolft/ gegolfd	hadden gegolft/ gegolfd	hadden gegolft/ gegolfd	hadden gegolft/ gegolfd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gegolft/ gegolfd hebben	zal/zult gegolft/ gegolfd hebben	zult/zal gegolft/ gegolfd hebben	zult gegolft/ gegolfd hebben	zal gegolft/ gegolfd hebben	zullen gegolft/ gegolfd hebben	zullen gegolft/ gegolfd hebben	zullen gegolft/ gegolfd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gegolft/ gegolfd hebben	zou gegolft/ gegolfd hebben	zou/zoudt gegolft/ gegolfd hebben	zoudt gegolft/ gegolfd hebben	zou gegolft/ gegolfd hebben	zouden gegolft/ gegolfd hebben	zouden gegolft/ gegolfd hebben	zouden gegolft/ gegolfd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gegolft/ gegolfd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gegolft/ gegolfd				er is gegolft/ gegolfd
verleden	er werd gegolft/ gegolfd				er was gegolft/ gegolfd
toekomend	er zal gegolft/ gegolfd worden				er zal gegolft/ gegolfd zijn
voorwaardelijk	er zou gegolft/ gegolfd worden				er zou gegolft/ gegolfd zijn