• gisis
enkelvoud meervoud
naamwoord gisis gisissen
verkleinwoord gisisje gisisjes

de gisisv / m

  1. (muziek) een tweemaal met een halve toon verhoogde toon "g"
    • De toon “gisis” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de tonen “a” en “beses”. 
  2. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “gisis-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • De toonladder van gisis heeft als voortekens twaalf kruisen, en wordt doorgaans vervangen door de gelijkwaardige a-mineurtoonladder die geen voortekens heeft. 
  3. (muziek) de grondtoon van het “gisis-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon, dat praktisch wordt vervangen door het gelijkklinkende a-mineurakkoord (symbool: Am)
    • De drie tonen van het gisis-mineurakkoord in grondligging, zijn: gisis- bis - disis, in a-mineur: a - c - e.