Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fisis
enkelvoud meervoud
naamwoord fisis fisissen
verkleinwoord fisisje fisisjes

Zelfstandig naamwoord

de fisisv / m

  1. (muziek) een tweemaal met een halve toon verhoogde toon "f"
    • De toon “fisis” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de tonen “g”en “ases”. 
  2. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “fisis-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • De toonladder van fisis heeft als voortekens tien kruisen, en wordt doorgaans vervangen door de gelijkwaardige g-mineurtoonladder die slechts twee mollen heeft. 
  3. (muziek) de grondtoon van het “fisis-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon, dat praktisch wordt vervangen door het gelijkklinkende g-mineurakkoord (symbool: Gm)
    • De drie tonen van het fisis-mineurakkoord in grondligging, zijn: fisis - aïs - cisis, in g-mineur: g - bes - d. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie