• cisis
enkelvoud meervoud
naamwoord cisis cisissen
verkleinwoord cisisje cisisjes

de cisisv / m

  1. (muziek) een tweemaal met een halve toon verhoogde toon "c"
    • De toon “cisis” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de tonen “d” en “eses”. 
  2. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “cisis-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • De toonladder van cisis heeft als voortekens elf kruisen, en wordt doorgaans vervangen door de gelijkwaardige d-mineurtoonladder die slechts één mol heeft. 
  3. (muziek) het “cisis-mineurakkoord” de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon, dat praktisch wordt vervangen door het gelijkklinkende d-mineurakkoord (symbool: Dm)
    • De drie tonen van het cisis-mineurakkoord in grondligging, zijn: cisis- eïs - gisis, in d-mineur: d - f - a.