Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·wend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gewend gewender gewendst
verbogen gewende gewendere gewendste
partitief gewends gewenders -

Bijvoeglijk naamwoord

[A] gewend

  1. door voortdurende ervaring gewoon en vertrouwd
     „Neem het jaar 1815”, zegt hij enthousiast. „Concertbezoekers hadden heel andere verwachtingen van een concert. Ze waren gewend tijdens de muziek door de zaal te lopen. Als iets in de smaak viel, klapten ze – ook als het orkest nog aan het spelen was. En als ze iets slecht vonden, werd er gejoeld.”[6]
  2. aan een veranderde omstandigheid aangepast zijn
     De ramen waren bedekt met stof en het was donker in de garage, het duurde even voordat onze ogen eraan gewend waren.[7]
Typische woordcombinaties
  • gewend aan
  • [1] gewend om te
  • [1] gewend van (Belgisch Nederlands)
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] jong gewend, oud gedaan
    nuttig gedrag kun je beter vroeg aanleren
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: wennen…
geen verbogen vorm

[A] gewend

  1. voltooid deelwoord van wennen
  2. vormt de voltooide tijden
     Ik was altijd gewend in de bergen hoge, leren bergschoenen te dragen maar ditmaal had ik gekozen voor lage trailrunner schoenen die erg licht waren en snel droogden.[8]

Werkwoord

vervoeging van: gewennen…
geen verbogen vorm

[A] gewend

  1. voltooid deelwoord van gewennen
     Na de Portugese revolutie van 1974 duurde het even voor de verwachte meesterwerken kwamen. Maar toen ze eenmaal verschenen bleken ze uit te blinken door een vergaand constructivisme, bloedeloosheid, nodeloze ingewikkeldheid, pretentieuze literatuurmakerij. Mij is een keer uitgelegd dat dit te maken had met de langdurige repressie die er aan vooraf ging: om de censor te misleiden, hadden schrijvers zich gewend aan een cryptisch, omschrijvend taalgebruik van hoge complexiteit - een pluspuntje van de censuur, in feite.[9]

Werkwoord

vervoeging van: wenden…
geen verbogen vorm

gewend

  1. voltooid deelwoord van wenden
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord gewend gewenden
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] gewend o

  1. (landbouw) brede strook akkerland

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[10]

Verwijzingen

  1. gewend op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. gewend op website: Etymologiebank.nl
  5. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  6.   Weblink bron
    Thomas Batelaan
    “Stilzitten in een zaal? Een klassiek concert kan ook anders” (20 september 2022) op nrc.nl
  7. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  8. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  9.   Weblink bron
    August Willemsen
    “Portugese literatuur: De dwang om modern te zijn; Ben ik te stom voor deze boeken?” (14 juni 1991) op nrc.nl
  10.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

  • gewend
  • gewend

Werkwoord

vervoeging van: gee
verbogen vorm: gewende

gewend

  1. onvoltooid deelwoord van gee
stellend vergrotend overtreffend
gewend
gewende
- -

gewend

  1. gewend