• ge·wen·de
vervoeging van
gewennen

gewende

  1. enkelvoud verleden tijd van gewennen
    • Ik gewende. 
    • Jij gewende. 
    • Hij, zij, het gewende. 
  2. verbogen vorm van gewend, voltooid deelwoord van gewennen
vervoeging van: wennen…
verbogen vorm: gewendee

gewende

  1. verbogen vorm van gewend, voltooid deelwoord van wennen
vervoeging van: wenden…
verbogen vorm: gewendee

gewende

  1. verbogen vorm van gewend, voltooid deelwoord van wenden

gewende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van gewend