gesp
- gesp
- In de betekenis van ‘sluitmechanisme aan riemen e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276.[1]
- erfwoord: Middelnederlands gespe, gaspe, met metathese uit Oergermaans *gapsō ~ gipsō; verwant aan Engels gasp ‘snakken, hijgen’, Zweeds gäspa ‘gapen’.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gesp | gespen |
verkleinwoord | gespje | gespjes |
- beugel met tong of pin om twee uiteindes van één of twee riemen of linten aan elkaar te fixeren
- ▸ Sinterklaas maakte de gesp van zijn mooie rode mantel los en legde die voorzichtig om de schouders van de heks.[3]
1. sluitmechanisme aan riemen e.d.
vervoeging van |
---|
gespen |
gesp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gespen
- Ik gesp.
- gebiedende wijs van gespen
- Gesp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gespen
- Gesp je?
- Het woord gesp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gesp" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gesp" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gesp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be