• ge·ri·a·trie
  • In de betekenis van ‘ouderdomszorg’ voor het eerst aangetroffen in 1956 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'geron' (oudere) met het achtervoegsel -atrie
enkelvoud meervoud
naamwoord geriatrie
verkleinwoord

degeriatriev

  1. (medisch) een geneeskundige specialisatie, speciaal gericht op oudere mensen met complexe ziekteproblemen
80 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]