• ou·de·re
  • In de betekenis van ‘jongere* iemand globaalweg tussen de’ voor het eerst aangetroffen in 30 [1]
  • Afgeleid van ouder met het achtervoegsel -e [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oudere ouderen
verkleinwoord - -

deouderem

  1. een persoon op leeftijd
    • Er moet ook met de ouderen rekening gehouden worden. 

oudere

  1. verbogen vorm van de vergrotende trap van oud
     Er hing veel werk van lokale schilders en achterin zat een groep oudere dames aan een lange tafel te schilderen.[3]
     Bij de inval werd een vuurwapen gevonden. Mogelijk is dat het wapen waarmee de moorden zijn gepleegd. Tussen 21 december en 2 januari werden drie oudere mannen doodgeschoten. Het gaat om mannen van 63, 58 en 81 jaar.[4]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. "oudere" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. oudere op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 6 januari 2025 Weblink bron “Verdachte schietpartijen IJsselmonde veertien dagen langer vast” (6-1-2025)
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be