• ge·leer·de
enkelvoud meervoud
naamwoord geleerde geleerden
verkleinwoord - -

[A] de geleerdev / m

  1. iemand die onderricht en bekwaam is in een bepaalde tak van de wetenschap
    • Tijdens een plechtige zitting kregen vier geleerden een eredoctoraat uitgereikt. 
     Mijn vermoeden zou zijn dat u zijn gezelschap kunt waarderen. Hij is een eminent geleerde.'[1]
     Myra is een stadje in Lycië, aan de zuidkust van Turkije. Daar hebben twee bisschoppen gewoond die Nicolaas heetten. De eerste leefde in het begin van de vierde eeuw en de geleerden zijn het nog steeds niet met elkaar eens of over hem iets met zekerheid kan worden gezegd.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geleerde -
verkleinwoord - -

[A] het geleerdeo

  1. kennis die men na onderwijs heeft verworven
    • Tijdens de stage kan de student het geleerde in praktijk brengen. 

[A] geleerde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van geleerd
vervoeging van: leren…
verbogen vorm: geleerdee

[A] geleerde

  1. verbogen vorm van geleerd, voltooid deelwoord van leren
vervoeging van
geleren

[B] geleerde

  1. enkelvoud verleden tijd van geleren
    • Ik geleerde. 
    • Jij geleerde. 
    • Hij, zij, het geleerde. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 10
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be