• eru·diet
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitgebreide kennis en smaak bezittend’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • via het frans van het Latijn rudis met het voorvoegsel ex- met het achtervoegsel -iet [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen erudiet erudieter erudietst
verbogen erudiete erudietere erudietste
partitief erudiets erudieters -

erudiet

  1. een uitgebreide kennis hebbend
  2. veel kennis, een brede interesse, beschaving en smaak hebbend
    • Die professor is een zeer erudiete man. / Die professor is een erudiet mens. 
85 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]