Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wet·ge·leer·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wetgeleerde wetgeleerden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

wetgeleerde m [1]

  1. (beroep) (religie) iemand die de religieuze wet heeft bestudeerd
    • Islamitische geestelijken van het gezaghebbende islamitische instituut Al-Azhar in Caïro hebben vandaag een nieuwe grootmoefti gekozen, het hoogste religieuze ambt in de moslimwereld. De stemming was geheim. Het is voor het eerst in 60 jaar dat de grootmoefti, een hoge wetgeleerde, weer op deze wijze gekozen werd, aldus de Huffington Post. [2] 
  2. (beroep) (juridisch) iemand die de wet heeft bestudeerd
    • eer dan 250 prominente Amerikaanse wetgeleerden hebben gisteren op verontwaardigde toon geprotesteerd tegen de 'vernederende en onmenselijke omstandigheden waaronder WikiLeaks-gevangene Bradley Manning vastzit. Ze ondertekenden een brief waarin staat dat het gevangenisregime illegaal en ongrondwettelijk is. [3] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen