• fut
  • In de betekenis van ‘energie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1813 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fut -
verkleinwoord - -

de futv / m

  1. de benodigde energie en zin ergens voor
    • Hij heeft niet de fut om de afwas te doen. 
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]


  • fut

fut

  1. rennen