focussen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van focussen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | focussen | te focussen | ||||||
toekomend | zullen focussen | te zullen focussen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gefocust | te hebben gefocust | ||||||
toekomend | gefocust zullen hebben | gefocust te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
focussend | gefocust | ev. focus |
mv. verouderd focust |
focusse | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | focus | focust | focust | focust | focust | focussen | focussen | focussen | |
verleden (o.v.t.) | focuste | focuste | focuste | focuste | focuste | focusten | focusten | focusten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal focussen | zult/zal focussen | zult/zal focussen | zult focussen | zal focussen | zullen focussen | zullen focussen | zullen focussen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou focussen | zou focussen | zou(dt) focussen | zoudt focussen | zou focussen | zouden focussen | zouden focussen | zouden focussen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gefocust | hebt gefocust | hebt/heeft gefocust | hebt gefocust | heeft gefocust | hebben gefocust | hebben gefocust | hebben gefocust | |
verleden (v.v.t.) | had gefocust | had gefocust | had gefocust | hadt gefocust | had gefocust | hadden gefocust | hadden gefocust | hadden gefocust | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gefocust hebben | zal/zult gefocust hebben | zult/zal gefocust hebben | zult gefocust hebben | zal gefocust hebben | zullen gefocust hebben | zullen gefocust hebben | zullen gefocust hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gefocust hebben | zou gefocust hebben | zou/zoudt gefocust hebben | zoudt gefocust hebben | zou gefocust hebben | zouden gefocust hebben | zouden gefocust hebben | zouden gefocust hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gefocust worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gefocust | er is gefocust | |||||||
verleden | er werd gefocust | er was gefocust | |||||||
toekomend | er zal gefocust worden | er zal gefocust zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gefocust worden | er zou gefocust zijn |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich focussen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | focus me | wij, we | focussen ons | ik | focuste me | wij, we | focusten ons | ik | zal me focussen | wij, we | zullen ons focussen |
2 | jij, je | focust je | jullie | focussen je | jij, je | focuste je | jullie | focusten je | jij, je | zal, zult je focussen | jullie | zullen je focussen |
u | focust zich/u | u | focust zich/u | u | focuste zich/u | u | focuste zich/u | u | zult zich/u focussen | u | zult zich/u focussen | |
gij, ge | focust u | gij, ge, gijlieden |
focust u | gij, ge | focuste u | gij, ge, gijlieden |
focuste u | gij, ge | zult u focussen | gij, ge gijlieden |
zult u focussen | |
3 | hij, zij, het | focust zich | zij, ze | focussen zich | hij, zij, het | focuste zich | zij, ze | focusten zich | hij, zij, het | zal zich focussen | zij, ze | zullen zich focussen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich focussend | zich gefocust hebben | focus u/je , focust je | focusse zich |