• fjord
  • Leenwoord uit het Noors, in de betekenis van ‘inham’ voor het eerst aangetroffen in 1659 [1]
  • Het woord fjord is afkomstig uit het Oudnoors fjörðr, van Noord-Germaans ferthuz, van Proto-Indo-Europees prtus, van *por- 'gaan, doorgang'. Het woord is dus etymologisch verbonden met woorden als het Engelse firth (in 'Firth of Forth') en, meer verwijderd, ford (in 'Oxford'), het Duitse furt (in 'Frankfurt') en het Nederlandse voorde (in 'Amersfoort'), waarin het 'doorwaadbare plaats in een rivier' betekent.
enkelvoud meervoud
naamwoord fjord fjorden
verkleinwoord fjordje fjordjes

fjord m of o

  1. (aardrijkskunde), (scheepvaart) een bepaald type van inham in een bergachtige kust, gekenmerkt door steile wanden die door gletsjerwerking zijn uitgesleten
96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]


  • fjord
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord fjörðr
Naar frequentie 100367
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   fjord     fjorden     fjorde     fjordene  
genitief   fjords     fjordens     fjordes     fjordenes  

fjord, g

  1. (aardrijkskunde), (scheepvaart) fjord, inham
  • udsigt over fjorden
uitzicht op het fjord