• fiet·ser
enkelvoud meervoud
naamwoord fietser fietsers
verkleinwoord fietsertje fietsertjes

defietserm

  1. (verkeer) iemand die met een fiets rijdt
    • Fietsers lopen groot gevaar als ze in de "dode hoek" van een vrachtwagen fietsen. 
     Dat moet veranderen, vindt minister Madlener van Infrastructuur, want elk jaar belanden veel mensen na een fietsongeluk op de spoedeisende hulp. Vorig jaar waren dat 74.300 fietsers, van wie 48.900 met ernstig letsel, blijkt uit nieuwe cijfers van VeiligheidNL. En de groep met ernstig letsel wordt steeds groter.[1]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]
  1. Bronlink geraadpleegd op 16 april 2025 Weblink bron
    Noor de Kort
    “Nederlanders willen geen fietshelm, maar dat gaat misschien veranderen” (16 april 2025), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be