fietser
- fiet·ser
de fietser m
- (verkeer) iemand die met een fiets rijdt
- Fietsers lopen groot gevaar als ze in de "dode hoek" van een vrachtwagen fietsen.
- ▸ Dat moet veranderen, vindt minister Madlener van Infrastructuur, want elk jaar belanden veel mensen na een fietsongeluk op de spoedeisende hulp. Vorig jaar waren dat 74.300 fietsers, van wie 48.900 met ernstig letsel, blijkt uit nieuwe cijfers van VeiligheidNL. En de groep met ernstig letsel wordt steeds groter.[1]
- Het woord fietser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fietser" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron
Noor de Kort“Nederlanders willen geen fietshelm, maar dat gaat misschien veranderen” (16 april 2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be