toerfietser
- Geluid: toerfietser (hulp, bestand)
- toer·fiet·ser
- samenstelling van toer en fietser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toerfietser | toerfietsers |
verkleinwoord | toerfietsertje | toerfietsertjes |
de toerfietser m
- iemand die op de fiets op vakantie gaat
- De toerfietser die in een niet aan de omstandigheden - wind, helling, wegdek - aangepaste versnelling rijdt, kenmerkt zich als een grote beunhaas.
- Het woord toerfietser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.